Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB0664

Datum uitspraak2007-07-27
Datum gepubliceerd2007-08-01
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6486 WSF
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard omdat niet duidelijk is gemaakt tegen welk besluit de bezwaren zijn gericht.


Uitspraak

06/6486 WSF Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 3 november 2006, kenmerk 05/764 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: [Betrokkene] (hierna: betrokkene), en appellante Datum uitspraak: 27 juli 2007 I. PROCESVERLOOP Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Betrokkene heeft geen verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2007. Appellante was vertegenwoordigd door mr. drs. E.H.A. van den Berg. Betrokkene is niet verschenen. II. OVERWEGINGEN Na een uitvoerige e-mailwisseling met de IB-Groep over een volgens betrokkene niet bestaande studieschuld heeft betrokkene op 15 april 2005 een bezwaarschrift ingediend waarin zij stelt dat zij niets meer aan de IB-Groep verschuldigd is. Bij brief van 23 mei 2005 heeft appellante betrokkene verzocht mee te delen tegen welk besluit haar bezwaarschrift is gericht. Bij brief van 30 mei 2005 heeft betrokkene hierop gereageerd met de mededeling dat zij naar haar mening geen geld meer aan de IB-Groep schuldig is. Bij besluit van 7 juni 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft appellante het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard omdat betrokkene niet is ingegaan op de vraag tegen welk besluit haar bezwaar is gericht. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat appellante een nieuw besluit dient te nemen. Zij heeft overwogen dat het bezwaarschrift was gericht tegen de brief van 2 maart 2005, waarin de IB-Groep aan betrokkene uitleg heeft gegeven over het ontstaan en de opbouw van haar schuld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de brief van 2 maart 2005 het karakter van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), nu de daarin vermelde restantschuld (€ 494,20 per 31 maart 2005) afwijkt van de laatstelijk aan betrokkene bij bericht van 6 februari 2005 bekendgemaakte restantschuld (€ 491,49 per 1 februari 2005). Naar het oordeel van de Raad keert appellante zich terecht tegen de aangevallen uitspraak. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb dient een bezwaarschrift een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht te bevatten. Het bezwaarschrift van betrokkene voldoet niet aan dit vereiste. Appellante heeft betrokkene daarom na telefonisch verstrekte uitleg schriftelijk uitgenodigd dit verzuim te herstellen. De antwoordbrief van betrokkene van 30 mei 2005 bevat geen verwijzing naar de brief van 2 maart 2005. Appellante had dan ook, mede in aanmerking genomen dat de brief van 2 maart 2005 in ieder geval wat de hoofdsom van de schuld betreft louter informatief van aard is, geen reden om aan te nemen dat het bezwaarschrift tegen de brief van 2 maart 2005 was gericht. De brief van 30 mei 2005 van betrokkene bevat ook anderszins geen omschrijving waaruit appellante kon afleiden tegen welk concreet besluit het bezwaar was gericht. Onder deze omstandigheden kan de beslissing van appellante om het bezwaarschrift met toepassing van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk te verklaren niet onjuist worden geacht. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en dat het beroep tegen het bestreden besluit alsnog ongegrond moet worden verklaard. Er is geen grond voor een proceskostenveroordeling. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep van betrokkene alsnog ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.P. Grauss als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2007. get.) J. Janssen. (get.) J.P. Grauss.